Onlangs liep ik de Xavier Hufkens galerie binnen in Brussel om een blik te werpen op werk van Thierry De Cordier. Vlak bij de ingang van de galerie stond op een witte muur een beschrijving van het tot stand komen van een specifiek werk van hem. Het was niet zozeer deze beschrijving die me opviel, maar wel de titel die in het groot erboven prijkte: 'je ne suis pas un romantique!'
Hoe langer ik rondliep tussen zijn werken, hoe minder ik overtuigd was van de waarheid van die uitspraak en het vermoeden van enige ironie in mij groeide.
In de 18de eeuw, eeuw waarin de romantiek zijn 'take off' kende, kwam het denken over kunst in een stroomversnelling. De term 'esthetica' ontstond bij Baumgarten. Maar vooral de teksten van Edmund Burke (Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone) en van Immanuel Kant (Kritiek van het oordeelsvermogen) namen een belangrijke plaats in ten aanzien van een thematiek die niet meer weg te denken is uit de kunst: het sublieme.
Kant presenteert het sublieme als een esthetisch idee dat een zekere grootsheid bevat die de mens met zijn fysieke nietigheid confronteert. Het gaat om een onbeheersbaarheid die een soort aanzuigend effect heeft op de toeschouwer. Dit omdat de overweldigende grootsheid of kracht die getoond wordt verheffend is. Je krijgt als toeschouwer namelijk het gevoel dat het kunstwerk je tot een ervaring brengt die je op een andere manier nooit zou bereiken. Het is een ervaring die tegelijkertijd de 'begrenzing' van de mens doet voelen maar hem ook 'voorbij de grens' neemt. Edmund Burke, wiens werk rond het sublieme minder aandacht krijgt dan dat van Immanuel Kant, legt meer de klemtoon op het afgrijzen, de dreiging die van zo'n esthetische ervaring kan uitgaan dan de filosoof uit Königsberg. In de romantische schilderkunst vond deze thematiek van het sublieme een magistraal klankbord. Vooral het werk van Caspar David Friedrich is zonder deze esthetische idee van het sublieme niet te ontsluiten.
Caspar David Friedrich, Monnik aan zee, 1810
In zijn schilderijen legt hij de nadruk op de desolate eenzaamheid van de menselijke figuur in een landschap dat vanwege zijn uitgestrektheid, grootsheid iets onmetelijks heeft. Het is een uitgestrektheid die de notie van oneindigheid in het vizier van de toeschouwer brengt. En vooral het verlangen wakker maakt om ergens deel te nemen, te participeren aan die oneindigheid die 'buiten het bevattingsvermogen' valt. Ze is niet categoriseerbaar, niet te vatten, maar de menselijke rede daagt het verstand wel uit om die oneindigheid en onmetelijkheid te denken, te ervaren. Zo roept de menselijke rede een drang los om een ervaring te hebben die an sich onmogelijk is want het einde van de menselijke subjectiviteit zou betekenen. Het subject zou oplossen, doen verdwijnen, doen breken. De ervaring is subliem zolang het subject deze esthetische idee kan gewaarworden vanuit een nog veilige positie. Zolang de subjectiviteit of, om het met de woorden van Georges Bataille te zeggen, de discontinuïteit niet in het gedrang komt. Het is balanceren op de rand van een scheur zonder in de scheur zelf te vallen. Het hoeft daarom niet te verwonderen dat de zee een zeer belangrijk thema is in het symboliseren van deze esthetische idee van het sublieme in de romantiek.
Caspar David Friedrich, Maansopkomst bij de zee, 1821
De zee belichaamt zowel het sublieme in zijn mathematische (oneindige uitgestrektheid) als in zijn dynamische (oneindige kracht of macht) dimensie. Twee dimensies die Immanuel Kant heel uitdrukkelijk onderscheidt in dit esthetisch idee. Kant bleef wel trouw aan de notie van de eindigheid van de menselijke rede. Na hem wordt het denken van de romantici steeds meer gekenmerkt door een onbeheerst verlangen naar het oneindige en absolute. Daarbij is het romantische streven erop gericht het oneindige in het hier en nu met het eindige te verzoenen. Het kunstwerk moet in het hier en nu de eindige uitbeelding zijn van het oneindige volgens Schelling. Deze zucht naar het absolute komt ook tot uitdrukking in de romantiek in de neiging de grenzen tussen kunst, religie en filosofie op te heffen. Tegelijk is het crisisbewustzijn en de onmogelijkheid van dit verlangen in het romantische bewustzijn reeds meegegeven. Het romantische verlangen naar het absolute, oneindige gaat namelijk steeds nadrukkelijk gepaard met het besef van de principiële onvervulbaarheid van dit verlangen. De romantische kunstenaar beseft dat dit verlangen onmogelijk is. En toch streeft hij ernaar.
Het gaat om een principiële onvoltooibaarheid van een streven dat niet loslaat. Het sublieme heeft in deze zin ook iets monsterlijks, iets van een kwelling die tegelijk fascineert. Het sublieme brengt vanwege een chaotisch, ongeordend en wild karakter eerder een 'negatieve lust' met zich mee. Het speelt daar waar het conflict tussen onze verbeelding en het absolute tot uitdrukking komt. Het gaat over een thuis willen komen in de thuisloosheid...een onmogelijkheid.
'Domesticity is incompatible with the sublime, since home is specifically what one leaves in order to go off in search of the thrilling limitlesness of alienation and chaos' (Wendy Steiner, Venus in Exile. The Rejection of Beauty in 20th-century Art, 2001)
Deze thematiek van het sublieme is, sinds de avant-garde de schoonheid buitensmeet uit de kunst maar niet het sublieme, de kunst blijven bespoken. Ook in de twintigste-eeuwse kunst is dit thema nog springlevend. Zeker als we de zeelijn even blijven volgen.
Bas Jan Ader, Farewell to faraway friends, 1971
In 1971 maakt Bas Jan Ader 'Farewell to faraway friends'. Hij maakte deze foto tijdens een reis naar Zweden. Ze is duidelijk verbonden met de oerromantiek van Friedrich en van J.M.W. Turner. Ader staat op een rotspunt die in de zee loopt. In de verte gaat de zon onder. Zijn silhouet steekt af tegen het water. Boven in de foto zijn de wolken dunne vlagen. Achteraf is dit een voortuitwijzing naar Aders allerlaatste werk (zie verder in deze tekst).
Gert Jan Kocken, Zeebrugge (Belgium) March 6 1987. The Herald of Free Enterprise capsizes just outside the harbour of Zeebrugge killing 192 people, 1999
Gert Jan Kocken maakt een foto van de plaats waar de ondergang van de 'Herald of Free Enterprise' heeft plaatsgehad voor de kust van Zeebrugge. Weer de uitgestrektheid en macht van de zee en tegelijk de notie van de dood die a fortiori beantwoordt aan alle kenmerken van het sublieme.
Guido Van der Werve, Everything is going to be alright (uit: Nummer Acht, 2007)
Guido Van der Werve legt de klemtoon op de desolate eenzaamheid van de mens en de menselijke kwetsbaarheid in zijn performances. Hij zoekt de grenzen op van de mogelijkheid van menselijke aanwezigheid in het sublieme van de natuur. In zijn performance 'Everything will be alright' door voor een ijsbreker op het ijs uit te lopen. De esthetische idee van het sublieme vereist nog enige veiligheid, nog afstand. Maar de zuigkracht van het sublieme op kunstenaar, zowel als toeschouwer is immens en gevaarlijk. De onmogelijkheid van het romantische verlangen kan te veel worden. De drang om thuis te komen in de thuisloosheid te sterk. Hiervan getuigt het laatste werk van Bas Jan Ader dat bekeken kan worden als ultiem romantisch. In zijn 'In search for the Miraculous' vertrok Bas Jan Ader met het minuscuulste bootje ooit, de 'Ocean Wave (vier meter)' vanaf Cape Cod om de oceaan over te steken naar Fallmouth (Engeland). Drie maanden later, op 9 juli 1975, vertrekt Ader vanaf Cape Cod, uitgezwaaid door Mary Sue, zijn vriendin, voor een reis die ruim twee maanden gaat duren. Na drie weken wordt het radiocontact verbroken. Daarna blijft het stil. Pas in april 1976 wordt de Ocean Wave teruggevonden door een Spaanse vissersboot. Van Ader wordt nooit meer iets vernomen of gevonden. Hij is de zee op gegaan om in dit sublieme te verdwijnen. Hij is letterlijk opgegaan in zekere zin in zijn kunstwerk, zoals de Chinese kunstenaar uit een oud verhaal.
" Een schilder was oud en eenzaam geworden gedurende het werk aan één enkel schilderij. Uiteindelijk was het toch af. Hij nodigde de paar vrienden die hij nog had uit. Zij stonden om het schilderij heen: daarop was een park te zien, een smal weggetje tussen de weilanden leidde naar een huis op de heuvel. Als de vrienden hun oordeel klaar hebben en zich willen omdraaien naar de schilder, is die er niet meer. Ze kijken naar het schilderij: daar loopt hij op de weg de glooiende heuvel op, opent de deur van het huis, staat een moment stil, draait zich om, glimlacht, zwaait nog een keer en verdwijnt, terwijl hij de geverfde deur zorgvuldig achter zich dicht trekt."
Dus als Thierry De Cordier stelt 'je ne suis pas un romantiqe' en dan zwarte zeeën schildert die de vorm aannemen van gebergtes. Dan loopt ook hij aan tegen het sublieme. En formuleert hij in die ene zin de quasi onmogelijkheid van de hedendaagse kunt om volledig los te komen van de romantische traditie. Ook een onmogelijkheid van de esthetische ervaring....
'Kunst kan voorlopig alleen maar bestaan en haar eigen functie bewijzen, als ze zich blijft onderscheiden binnen de romantische traditie. [...] Voorlopig moeten we het doen met de romantische, die romantische blik die de kunst de afgelopen honderd jaar heeft beheerst en tegenwoordig zelfs zo dominant is dat je je er als kunstenaar niet eens aan kunt onttrekken, zelfs als je dat zou willen.' (Hans den Hartog Jager)
Benutte bronnen:
Hans den Hartog Jager, Het sublieme. Het einde van de schoonheid en een nieuw begin, Athenaeum, 2011
Jos De Mul, Het romantische verlangen in (post)moderne kunst en filosofie, Klement, 2007.
Rüdiger Safranski, Hoeveel waarheid heeft de mens nodig?, Atlas, 2004.
Laatste reacties