Goedemorgen
Ik sta hier deze morgen voor u als een eenzame filosoof in een zaal vol artsen, peuten, logen van allerlei aard en nog andere variëteiten met ‘ogen’. Die eenzaamheid weerspiegelt mijn eerder gevoelde eenzaamheid voor het blanco blad en scherm, worstelend met de vragen ‘Wat moet ik doen? Wat wordt van mij verwacht?. Dus als u mij een therapeutische ervaring wou doen beleven in ‘hoe omgaan met eenzaamheid?’, dan is dit al bij voorbaat geslaagd.
De keuze om in mijn eenzaamheid te volharden en niet te spreken bleek echter ook een keuze. En in die keuze voor de stilte zou u als de ander existentieel bekeken ook een rol blijven spelen. Dus….heb ik er maar voor gekozen om te spreken. Mijn innerlijk spreken draagt immers altijd ook al het spoor van de ander. En dus loopt die ‘eenzaamheid’ al bij voorbaat schipbreuk.
- 1. Crisis van het individu
De eenzaamheid van de spreker, geplaatst voor de onontkoombare noodzaak om te spreken, zij het innerlijk of openlijk, geplaatst voor de verwachtingen van een publiek, een maatschappij weerspiegelt een crisis van het individu die wijd gevoeld wordt vandaag en des te scherper sinds de ‘versnelling’ van de samenleving sinds de industrialisatie.
‘Wat te doen?’, ‘Wat wordt van mij verwacht?’ ‘Hoe moet ik mezelf daartoe verhouden?’
Die crisis vindt ongetwijfeld zijn mogelijkheidsvoorwaarden ten dele in de cultus van het individu in onze westerse cultuur. Een apotheose of ‘godwording’ van het individu mag men wel zeggen. Een individu dat heel sterk verankerd zat in een eeuwenlange traditie van subject-object denken. Dit denken plaatste, met Descartes, het ‘denkend ik’ als subject tegenover de wereld. Het is een egologisch denken dat eeuwenlang het subject en meer bepaald zijn bewustzijn als centrum zag waarrond ‘wereld’ opgebouwd werd. Resulterend in een kloof of afgrond tussen dit ‘denkende subject’ als individu en de buitenwereld, de anderen…… Die gevoelde kloof of afgrond is dus grotendeels een constructie door het westerse denken zelf. Maar dit maakt niet dat ze minder reëel speelt in de ervaring. Door het failliet van zingevingskaders sinds de secularisering die hand in hand ging met industrialisatie en een overbeklemtonen van het individu en zijn dadendrang (vb. Facebook) rest ons enkel nog die kloof of afgrond ten opzichte van een ‘onttoverde wereld’ die we proberen betekenis te geven om niet in een op de loer liggend nihilisme te verzinken.
Hoe omgaan met deze erfenis van de eenzaamheid van een individu in crisis ? Eenzaam in een onttoverde wereld en geplaatst tegenover de kloof met de anderen en een ‘zinloze’ wereld. We ondernemen een zoektocht in de kunst over de omgang met die eenzaamheid en zien wat oplicht over de menselijke conditie in de aanblik van deze kloof of afgrond. De haltes die we nemen hadden ook anders gekozen kunnen worden. Maar in mijn keuze geef ik een stuk van mezelf bloot en hef ik daarmee ten dele mijn eigen kloof ten opzichte van u en de wereld op. Of kan ik me minstens troosten met deze gedachte dat ik met mijn keuze dichter bij u kom om u vervolgens te steken zoals de horzel het paard Athene met zoete verhaaltjes van vergankelijkheid.
- 2. Kunst in het zicht van de kloof…
- Romantiek : eenzaamheid zonder beschaving?
De romantische traditie is een respons op de Verlichting en de industrialisatie. Wellicht het eerste moment dat het individu zich vervreemd begint te voelen tegenover een wereld die duidelijk een crisis van het religieuze kader begint te vertonen in de nasleep van de wetenschappelijke revolutie, mechanisering van een wereldbeeld en bijhorende industrialisatie. Romantici stellen hun hoop zelfs op de kunst om een vervangmiddel te zijn voor religie. (Novalis bv.) De kunst zou nog ‘hogere idealen’ en ‘hogere gevoelens’ kunnen raken. Een band kunnen smeden met dat wat de mens transcendeert. Ze moet vorm geven aan het oneindige binnen de eindigheid van het menselijke. Het kunstwerk moet de eindige uitbeelding zijn van het oneindige.(Schelling).
Ziehier de drang van de romanticus : de oneindigheid, de transcendentie binnen trekken in zijn eindigheid. Kunst moet zo contact maken met die oneindigheid van ‘wereld’ als proces van continue worden en vergaan. De romantische ziel wil de kloof of afgrond dichten die hem in zijn individuele positie plaatst tegenover de transcendente oneindigheid van worden en vergaan, van de natuur. Opgaan in de natuur als het ware. Geen eenzaamheid meer, maar opgaan in het groter geheel. Het loslaten van een geïsoleerd, individueel bestaan. Weg van ‘beschaving’.
Caspar David Friedrich, De wandelaar boven de nevel, 1818.
Onmogelijkheid van romantiek en ‘Into the wild’
Maar tegelijk is de romanticus zich bewust van de onmogelijkheid van het dichten van deze kloof tussen zijn discontinue, individuele eindigheid en het oneindige, continue van de natuur. De romantiek besefte maar al te goed dat dit streven gedoemd was om te mislukken en er enkel een soort ‘randervaring’ mogelijk was. Een tocht naar de grenzen van zelfverlies, maar verder dan dat zou het ‘zelf’ ook opheffen. Er is enkel een hopen te benaderen van het absolute. Of hoe de ervaring van het sublieme als een ervaring van een oneindige macht of uitgestrektheid noodzakelijk de grens van de ervaring nodig heeft, ‘onder die grens’ blijf ……’ sub limes’.
En ‘Into the Wild’ laat het noodzakelijk mislukken van romantisch project en van de gezochte eenzaamheid om te verdwijnen in de natuur ook nog op andere manieren zien.
Van het moment dat Christopher McCandelss aankomt ‘in de wildernis’ maakt hij voor zichzelf een oriëntatiepunt. Een plaats wordt een ‘plek’. De ‘magic bus’ wordt een plaats van beschaving. Een lichtpunt in de natuur waar hij zijn literatuur heeft, waar hij een dagboek bijhoudt….. Hij speelt ook een spel met ingebeelde personages. Het wordt een ‘plek’ bekleedt met menselijke betekenis. Een beschaafd oriëntatiepunt.
Van meet af aan zijn ‘de anderen’ daar. Hij kan slechts alleen zijn in het zicht van de aanwezigheid van ‘de anderen’. Zijn eenzaamheid ademt de anderen. Staat er in het teken van. Zijn vlucht in de natuur is daarom bij voorbaat gedoemd om te mislukken. Hij blijft hunkeren naar ‘de anderen’ in de vorm van literatuur, schrijven voor zichzelf en anderen. Spreken tegen de anderen. Existentieel is hij niet alleen. Ook al voelt hij zich misschien wel zo omwille van opgroeien in een egologisch en hyperindividualistisch denkkader van de westerse cultuur. Een ander denkkader, meer existentieel gericht, laat andere dingen oplichten en toont ook het failliet van egologisch denken.
- Edward Hopper : eenzaamheid met beschaving ?
Bij Hopper doemt een ander aspect op van de kloof die het egologische denken installeert tussen het individualistische subject en de wereld en de ander : de kloof tussen dat ego en de ander.
Hopper is de Amerikaanse schilder die eenzaamheid met en te midden van de beschaving wist te evoceren. Hij schildert personages die in zichzelf verzonken lijken te zijn, gevangen gehouden in een licht dat hun eenzaamheid belicht maar tegelijk een gevoel van hoop opwekt. Het zijn haast psychologische studies van de anonimiteit, vervreemding en gebrek aan werkelijke communicatie van de grootstad. Hopper schildert wat we Heideggers ‘men’ zouden kunnen noemen. De oneigenlijke bestaanswijze waarbij men opgaat in de massa. Het ‘men’ is tegelijk iedereen en niemand (‘men’ zegt, ‘men’ spreekt…..). Het is tegelijk overal en nergens. De bestaansmodus van het ‘men’ blinkt uit door ‘gepraat’. Dit is het oppervlakkige roddelen, zeveren….eigen aan het ‘men’ als massa. Wat rest is een samenleving vol populisme, gedreven door een oppervlakkige en op sensatie beluste ‘nieuwsgierigheid’.
De schilderijen van Hopper doen een stilte ons overvallen. Die stilte doet ons verstillen, halt houden voor de menselijke bestaanswijze in de grootstad. Tegelijk spreekt uit zijn schilderijen hoop. Hoop die versterkt wordt door het binnen-of buiten stromend licht.
Edward Hopper, Nighthawks, 1942
Hopper geeft ons dus taferelen van eenzaamheid in de beschaving, in de grootstad.
Edward Hopper, Rooms in New York, 1940
Maar botsen we hier ook weer niet op een onmogelijkheid? Net zoals we op een onmogelijkheid botsten in de romantische erfenis?
Edward Hopper, Automat, 1927
Ook hier kunnen de schilderijen van Hopper weer maar een gevoel van stilte en eenzaamheid opwekken zolang we ze bekijken vanuit ons sterk egologisch denken vanuit de kloof subject-object en subject versus andere subjecten.
De eenzaamheid van de figuren van Hopper kan enkel ontstaan door de ander en is altijd al een verwijzing naar de ander. Vaak is dat zelfs letterlijk zo en evoceert hij eenzaamheid en een gebrek aan communicatie door één figuur te plaatsen tegenover twee anderen die duidelijk ‘samen zijn’ (ook al hebben ze elkaar niet veel te vertellen). Zo bv; Nighthawks. Of twee personen worden tegenover of naast elkaar geplaatst waartussen een grote kloof aanwezig is (vervreemding, gebrek aan communicatie). Wij worden als toeschouwer dan ook nog in de positie van voyeur geplaatst. Wat nog meer de subject-object relatie suggereert. Maar het doek verwijst zo ook, als compositie, naar de aanwezigheid van ‘mij’ als nieuwsgierige ‘ander’.
Door zijn illustratie van de anonimiteit van het ‘men’ in de stad evoceert hij tegelijk een gedeeldheid van de massa en van dat massagevoel. Het ‘men’ is een grote verzameling waar nog geïsoleerde ‘automaten’ in zitten in hun isolement tov de anderen. Die geïsoleerdheid is dus een gedeelde geïsoleerdheid.
Verder ‘spreekt’ Hopper zijn stilte. En het is een spreken van een andere orde dan het louter ‘gepraat’ van het ‘men’. Het is een ware communicatie. Het is een hoopvolle opening naar de ander als toeschouwer.
Als Hopper de eenzaamheid wil tonen in de beschaving, dan kan hij dit enkel door de ander in die beschaving ten tonele te voeren of er impliciet naar te verwijzen via de tekenen die deze ‘ander’ in de beschaving en via beschaving heeft achtergelaten.
Veel schilderijen van Hopper bevatten zeer uitdrukkelijk het thema van de grens tussen natuur en sporen van beschaving. In deze zin laat Hopper allemaal ‘plekken’ zien. Plaatsen die niet zomaar inwisselbaar zijn, maar oriëntatiepunten worden van waaruit betekenis uitstraalt. In het licht waar Hopper zo beroemd mee geworden is….
- 3. Heideggers ‘mede-zijn’ en pharmakon van ‘zijn-tot-de-dood’
- ‘Mede-zijn’
Heidegger typeert de menselijke bestaanswijze als een open ‘erzijn’ dat fundamenteel dynamisch en steeds in verhouding moet gedacht worden. Hij zet hiermee zeer bewust, daarvan getuigen eerste hoofdstukken van ‘Zijn en Tijd’, een aanval in op het egologische denken van de Europese cultuur. Het gaat over hoe het zijnde dat de mens is altijd al een verhouding tot zijn zijn is. Nooit echt als een af of afgesloten zijnde kan gedacht worden.
Vanuit dit denken deconstrueert Heidegger het menselijk bestaan tot een ‘erzijn’ dat vanaf het begin altijd al als een verhouding tot het zijn gedacht moet worden en altijd al een ‘mede-zijn’ is als een ‘in-de-wereld-zijn’ dat altijd al een ‘mede-in-de-wereld-zijn’ is.
Vanuit deze fenomenologische benadering verschijnt het ‘erzijn’ altijd al als een ‘mede-zijn’ en kan eenzaamheid slechts gedacht worden door dit fundamenteel ‘mede-zijn’ van het ‘erzijn’. Het is een gebrekkige wijze van ‘mede-zijn’ die echter, in zijn deficiëntie, blijft verwijzen naar een ten gronde ‘mede-zijn’ dat de menselijke bestaanswijze kenmerkt.
- ‘Vanitas’ : Heidegger en Bataille
Het woord ‘pharmakon’ staat zowel voor gif als geneesmiddel. En de ervaring van de dood, de verschijningswijze van de dood is existentieel bekeken precies dit. Wij hebben van de dood enkel een beeld, een indirecte ervaring via de dood van een ander. Zij het de directe confrontatie met een overleden andere, zijn lijk als ‘beeld’. Of een beeld dat de dood toont (schilderij, literatuur, film,…..)
En hier kan de kunst ons misschien een uitweg bieden uit de aporie van het doorbreken van het egologische, subjectgerichte denken. Maar ‘pharmakon’….dus de uitweg is niet alleen een geneesmiddel. Maar bevat ook iets van een ‘gif’….
Heidegger en het hele existentialisme met hem maakt een onderscheid tussen angst en vrees. Vrees is concreet op een object gericht. De oorzaak van de vrees is dus concreet (een spin, hoogte,…..). Angst heeft echter veel meer existentieel gewicht. Angst is objectloos. Angst is dus angst voor het niets dat de dood is. Angst breekt dus uit wanneer we de mogelijkheid van het niet-zijn onder ogen zien.
Heidegger stelt dat deze angst vanuit het besef dat we elk als ‘erzijn’ een ‘zijn-tot-de-dood’ zijn ons verenkelt. Ons terugwerpt op onszelf. Eenzaamheid dus…..toch nog. Ons confronteert met het gewicht van onze keuze. Het is dus een noodzakelijke poort waar het ‘erzijn’ doorheen moet om ‘authentiek’ te zijn (zwaar beladen en hevig gecontesteerd….deze authenticiteit van Heidegger). We kunnen ook weglopen voor deze angst voor het ‘zijn-tot-de-dood’. Sartre zou dit ‘la mauvaise foie’ noemen. Heidegger zou stellen dat we dan kiezen voor een oneigenlijk bestaan.
Geen echt en authentiek bestaan dus zonder de confrontatie met de bestaansmodus van het ‘zijn-tot-de-dood’. Een zeer eenzame confrontatie…..of toch niet ? Weer een aporie ?
Dit brengt ons bij een laatste halte in de kunst. Een laatste halte voor de kloof met de ander en de wereld : de ‘vanitas’
‘Vanitas’…..ijdelheid. Alles is ijdelheid (Prediker). Een genre dat zeer populair was in de kunst van de barok, maar nog steeds bestaat (Joel Peter Witkin). Geen esthetiek van de dood, maar wel een esthetiek van de angst voor de dood.
Het is een ‘memento mori’ (gedenk dat je sterfelijk bent) en in deze zin kan het dienen om ons ‘erzijn’ uit zijn ‘men’, ‘gepraat’ en ‘nieuwsgierigheid’ te halen. Het is een stilte die ook hier, net zoals bij Hopper, tot ons spreekt. Een stille huivering overvalt ons en haalt ons, als een dissociatie, weg uit de ‘alledaagsheid’. Ze fluistert ons in die verstilling toe ‘gedenk dat je sterfelijk bent’. Weg uit de ‘vervallenheid van het bestaan’ (Heidegger). Het doet letterlijk halt houden. Opent de kloof met de ander en de wereld….maar opent die onder ons. Als een gapende scheur in ons bestaan met zijn alledaagsheid waarin velen van ons weglopen voor de noodzakelijke ervaring die Heidegger beschrijft. Het overvalt ons als een stem-zonder-gezicht, vaak gebruik makend van een ‘blik-zonder-gezicht’….de schedel. Komt een gat slaan in onze plannen, rationele overwegingen…waarin we onszelf vaak verliezen. Ze verschijnt als een stem van nergens en van niemand. Werpt ons terug op onze eenzame positie als een ‘erzijn’ dat een ‘zijn-tot-de-dood’ heeft te zijn.
Een eenzaamheid die toch opdoemt existentieel en het egologische denken tart?
Ook hier vindt de kunst niet de eenzaamheid. Heidegger wees er al op dat ‘erzijn’ ook ‘mede-zijn’ is. Als de anderen verschijnen als een ‘mede-zijn’ als ‘erzijn’, dan stelt voor dezen zich ook de modus van het ‘zijn-tot-de-dood’. De ervaring van de ‘vanitas’ valt dus niet alleen mij aan met een stille huivering. Maar tegelijk de anderen.
Het ‘memento mori’ is een ervaring die onze ‘plek’, ons ‘centrum’ (centrum van egologisch denken) tot een plaats maakt, inwisselbaar met de ‘plek’ van de anderen…..plaatsen dus allemaal ontdaan van beschaving. Rond deze ‘angst voor de dood’ ontwikkelt zich dus een gemeenschap van ‘mede-zijn-tot-de-dood’ over alle culturele grenzen heen….los van beschaving. Het biedt een aangrijpingspunt om onze overgewaardeerde, hyperindividualistische en egologische denkwijze te herzien.
Existentiële eenzaamheid die tegelijk een ‘mede-zijn’ is
Conclusie:
Misschien sta ik nu wel heel ‘eenzaam’ met mijn standpunt voor u. Hebt u hier iets praktisch aan? Neen. Maar….ik ben dan ook een filosoof. Ik moet u steken zoals de horzel Athene (Socrates). Ik moet u niet genezen. Ik ben geen arts.
Maar een aanpakken van gevoelde eenzaamheid in onze cultuur vraagt volgens mij een aanpakken van een denkwijze die deze eenzaamheid voelbaar maakt. Een eenzaamheid die, als we niet vanuit ons hyperindividualisme denken en meer existentieel, misschien meer in ons hoofd bestaat dan we denken. Denken aanpakken, veranderen. Moeilijk en onpraktisch. Maar u vraagt mij dan ook niet om praktische geneesmiddelen. U bent de artsen, ik niet.
Ik heb u enkel boven uw (gr)afgrond willen houden. Dit om te laten zien dat een ondergewaardeerd besef van de dood, van de vergankelijkheid misschien aanknopingspunten biedt om gemeenschap te vormen, bruggen te slaan. Echte bruggen. Geen ‘gepraat’, geen geleuter. Misschien voelt men zich dan toch in ieder geval minder alleen.
Laatste reacties